Zwart draadwatje

Klik op de afbeelding voor vergrote weergave met beschrijvende tekst

Zwart draadwatje (Trichia botrytis)

Verwisseling met T. decipiens is uit te sluiten door te kijken of de steel al dan niet gevuld is met cysten. T. decipiens en T. crateriformis hebben als enige trichia′s cysten in de steel.

Trichia botrytis behoort tot een groepje van slijmzwammen waar weer een hoop mee gestoeid is. Er bestonden al (nog te vinden in de Nederlandse Myxomyceten van E. Nannenga) een aantal varianten van de soort. Inmiddels zijn deze varianten overgeheveld naar zelfstandige soorten en is tevens een nieuwe soort toegevoegd, namelijk T. ambigua.

Een en ander wordt beschreven in "Revision der Arten der Trichia botrytis-Gruppe mit besonderer Berücksichtigung von Trichia subfusca Rex." Hieronder een losse vertaling van het in het Duits geschreven artikel.

Trichia botrytius-groep
Peter Schirmer, Lothar Krieglsteiner, Leo Flatau - 2015

Collecties gelabeld Trichia subfusca (Donker draadwatje) is een tot nu toe onbeschreven soort uit de groep rond Trichia botrytis. Alle soorten in deze groep worden verder uitgewerkt. Trichia ambigua wordt als een nieuwe soort met een peridium dat kleine vlekken heeft of geheel glad is en verder middellange elaterenpunten heeft, beschreven.

De Trichia botrytis-groep omvatte tot nu toe de soorten T. botrytis, T. erecta, T. flavicoma, T. munda en T. subfusca en de gelijkende Metatrichia floriformis.
Soorten met een peridium met kleine vlekken en middellange elateren werden tot nu toe meestal als een T. subfusca geidentificeerd. Er is echter een toewijzings- dan wel afgrenzingsprobleem.

Trichia botrytis als basis
ALs basis wordt een afbeelding (tekening) van Trichia botrytis van Lister&Lister (1911, 1925) gebruikt.
Het peridium van het sporangium heeft een tekening van velden van verschillende grootte. Hetzelfde geldt voor de uiteinden van de elateren die eveneens met punten van verschillende grootte zijn toegewezen aan de verschillende variëteiten. In de beschrijvingen van Lister&Lister (1911, 1925) ontbreken deze opmerkingen.
Martin&Alexopoulos (1969) beschrijven en tekenen T. botrytis eveneens, zonder echter duidelijk op de grootte van de velden in te gaan. In de 2e editie van Lister&Lister (1911) werden de volgende soorten genoemd.

Trichia botrytis var. botrytis - tegenwoordig Trichia botrytis
Trichia botrytis var. lateritia - tegenwoordig synoniem voor Metatrichia/Trichia floriformis
Trichia botrytis var. flavicoma - tegenwoordig Trichia flavicoma
Trichia botrytis var. munda - tegenwoordig Trichia munda
Trichia subfusca

Lister&Lister noemen ook Trichia botrytis var cerifera, voor soorten met was in het peridium. Dit is niet al te problematisch, al gaat het hier nauwelijks om een variëteit. Anders is het met var lateritia, die inmiddels een aparte soort is (Trichia floriformis). Op de tekening is echter weinig overeenkomst te zien met de huidige Trichia floriformis. De enige overeenkomst is het feit dat er meerdere sporangiën aan één steel zitten. De heldere grijstinten van de sporangiën en de kleine vlekken op het peridium duiden op een andere soort. Op de getekende weergave van Lister&Lister behoren alle hier genoemde soorten tot de groep rond Trichia botrytis.

Bij het werken met het herbarium voor dit artikel bleef 1 soort over die niet op de tekening voorkomt. Kenmerkend waren de felle kleuren van het sporangium, de kleine velden op het peridium en de middellange elateren-punten (tot 30-40 mu lang).

Hoofdkenmerken Trichia botrytis
Vruchtlichamen met grootmazig netwerk op het peridium en bijbehorende elateren met zeer lang uitgetrokken uiteinden (60-100 mu). Vruchtlichamen groot tot 0,8 mm in doorsnede, bruin tot zwartbruin.

Trichia botrytis var lateritia
Vruchtlichamen met kleinmazig netwerk op het peridium. Stelen aan elkaar gegroeid, met meerdere vruchtlichamen. Elateren met middellange, puntig uitgetrokken einden (30-50 mu). Vruchtlichaam groot tot 0,8 mu in doorsnede.

Trichia flavicoma
Vruchtlichaam met kleinmazig netwerk op het peridium. Elateren met middellang puntig uitgetrokken uiteinden (20-50 mu lang). Vruchtlichamen zeer klein, 0,15-0,5 mu.

Trichia munda
Vruchtlichamen met eerder grootmazig netwerk. Elateren-uiteinden puntig uitgetrokken (30-40 mu).

Trichia subfusca
Vruchtlichamen zonder netwerk op het peridium. Elateren met kort uitgerekte uiteinden (slechts 5-12 mu), vaak gebogen. Vruchtlichaam groot, tot 0,8 mm in doorsnede.

Trichia ambigua
Vruchtlichamen met kleinmazig netwerk op het peridium. Stelen vergroeid, meerdere vruchtlichamen per steel. Elateren met middellange spits uitgetrokken uiteinden (30-45 mu). Vruchtlichamen groot, tot 0,8 mm.
of
Trichia ambigua
Vruchtlichamen zonder netwerk op het peridium. Stelen vergroeid, meerdere vruchtlichamen per steel. Elateren met middellange spits uitgetrokken uiteinden (30-45 mu). Vruchtlichamen groot, tot 0,8 mm.

De grootmazige vorm is door tal van auteurs voldoende beschreven en gedocumenteerd als Trichia botrytis. Een fijnmazige vorm wordt nergens genoemd. De overige soorten komen onder tal van namen voor.

Trichia subfusca komt volgens de literatuur overal ter wereld voor. Herbariumonderzoek heeft uitgewezen dat T. subfusca vaak ten onrechte onder deze naam is ondergebracht. Het lijkt er uiteindelijk op dat T. subfusca een zeldzame soort is.

Bij de beschrijving van Lister&Lister wordt weinig aandacht besteed aan de lengte van de punten van de elateren, hoewel het verschil in lengte duidelijk te zien is op de tekening.



Verwisseling met Trichia ambigua is bij alle soorten mogelijk.
T. botrytis onderscheidt zich hoofdzakelijk door het grootmazige net en de zeer lange elateerpunten.
T. flavicoma heeft een kleinmazig netwerk, maar is zeer klein en groeit solitair.
T. munda is eveneens zeer klein en groeit solitair, maar heeft wel een groot netwerk.
T. subfusca heeft geen netwerk en zeer korte punten aan de elateren.

Samengevat leidt dat tot deze tabel

T. botrytis Groot sporenlichaam Grootmazig Elateren lang Kleur donker in groepen
T. flavicoma Klein sporenlichaam Kleinmazig Elateren middel - Kleur donker solitair
T. erecta Groot sporenlichaam Grootmazig Elateren kort Kleur licht in groepen of solitair
T. munda Klein sporenlichaam Grootmazig Elateren lang tot middel donker solitair
T. subfusca Groot sporenlichaam Geen mazen Elateren kort Kleur licht in groepen
T. ambigua Groot sporenlichaam Kleinmazig of geen mazen Elateren middellang Kleur licht in groepen
Kenmerken van het geslacht Draadwatje  (Trichia) waartoe Zwart draadwatje behoort.

Sleutel volgens De Nederlandse Myxomyceten - E. Nannenga-Bremekamp

12. Capillitiumbuizen zonder kalk, met spiraalstructuur
13. Buizen vrijwel onvertakt, vrij kort, veel losse uiteinden, los in het sporangium liggend.
14. Buizen in scherpe punten eindigend.

SPECIFICATIES - zwart_draadwatje
familieTrichiaceae (Trichiaceae)
info familieDeze familie kent de volgende geslachten:
Hemitrichia
Metatrichia
Perichaena
Trichia
Kenmerkend is de helder gekleurde sporenmassa. De vruchlichamen zijn gesteeld of zittend. Het capillitium bestaat dikwijls uit compacte of buisvormige, gladde of vervormde, vrije of vastzittende draadachtige elementen.
naam zwart_draadwatje (Trichia botrytis)
waar dood hout
-
kleur vruchtlichaam bruin - bruinzwart
plasmodium zwart
sporen in massa geelbruin, bij doorvallend licht okerkleurig, bolvormig-eivormig, 9-10 mu, bezet met fijne wratjes